Recht op openbaarmaking als mensenrecht
Journalisten en andere controleurs van de democratische rechtstaat kunnen een beroep doen op het recht op openbaarmaking als Europees mensenrecht. En ze kunnen daarover procederen in Straatsburg.
Doorprocederen in Straatsburg
Wat als je ongelijk krijgt bij de Raad van State? Journalisten en andere controleurs van de democratische rechtstaat kunnen in sommige gevallen nog naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg (EHRM). Dit Hof kan vaststellen dat Nederland in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft gehandeld: het recht op openbaarmaking als mensenrecht. De Raad van State moet dan een nieuwe uitspraak doen.
Procedures in ‘Straatsburg’ duren vaak lang en het het Hof neemt niet alle zaken in behandeling. Toch is het belangrijk dat er af en toe journalisten of NGO’s uit Nederland en de rest van Europa doorprocederen tot in Straatsburg. Dit levert uitspraken op waar ook bij de Nederlandse rechter een beroep op kan worden gedaan. Nederlandse rechters horen de Wet open overheid (Woo) te interpreteren in lijn met deze uitspraken.
Mensenrecht op openbaarmaking
Het belangrijkste mensenrecht voor het recht op openbaarmaking is artikel 10 EVRM. Dit is het recht op vrijheid van meningsuiting. Dat lijkt iets anders. Maar volgens de Straatsburgse rechters hebben persorganen en andere ‘waakhonden’ zoals NGO’s vanwege dit artikel ook het recht om inlichtingen te verkrijgen van de overheid. Kort door de bocht: om je mening te kunnen uiten heb je ook juiste en volledige informatie nodig waar je je mening op kunt baseren. Dit recht is wel beperkt tot alleen documenten die informatie bevatten die van essentieel belang is om het publieke debat mee te voeden.
De Raad van State heeft op grond hiervan een toets ontwikkeld waarbij journalisten etc. ‘zeer bijzondere omstandigheden’ kunnen aandragen. Als er sprake is van zulke omstandigheden is de overheid verplicht om een afweging te maken of de informatie niet toch openbaar moet worden. Zelfs bij absolute weigergronden. In de praktijk valt deze toets tot dusver zelden tot nooit uit in het voordeel van de verzoeker.