Publicatiedatum:16 november 2023
Tim blogt voor SPOON over Woo-uitspraken Deel #10: rechters kijken soms naar het ‘maatschappelijk belang’ of zelfs de ‘nieuwswaarde’ van een document om te bepalen of het openbaar moet worden. En soms juist weer niet. Wat moeten we hier als verzoekers mee?
Heeft het zin om in mijn Woo-verzoek te schrijven dat het me om informatie gaat die maatschappelijke belangrijk is, vragen de journalisten die ik bijsta mij vaak. Maakt dat verschil voor de kans die ik maak om het te krijgen? Twee recente uitspraken en twee uitspraken van eerder dit jaar geven aanleiding om bij deze vraag stil te staan. Makkelijker maken deze uitspraken het antwoord niet. Wat moeten we hier als verzoekers van vinden? Willen we juist wel of niet dat het ‘belang’ van de informatie wordt meegewogen?
Algemeen belang van openbaarheid
Op basis van de tekst van de Wet open overheid (Woo), en dat was onder de Wob niet anders, lijkt het antwoord: nee. Formeel is het ‘belang van openbaarheid’ een gegeven, een vaststaand belang, dat op ieder overheidsdocumenten evenzeer van toepassing is. In artikel 2.5 Woo staat het letterlijk: ‘Bij de toepassing van deze wet wordt uitgegaan van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving.’
Sterker nog, de verzoeker hoeft geen ‘belang te stellen’ bij zijn of haar Woo-verzoek. Geen persoonlijk belang, maar ook geen maatschappelijk belang. Artikel 1.1 Woo is daar duidelijk over: ‘Eenieder heeft recht op toegang tot publieke informatie zonder daartoe een belang te hoeven stellen’.
Vast gewicht op de weegschaal
Ieder overheidsstuk dat niet vanwege een door de wet beschermd belang (weigergrond) geheim moet blijven, moet als iemand daar om vraagt openbaar worden. Dat beginsel is ook wel bekend als ‘openbaar, tenzij…’. Zie een weegschaal voor je waar aan de ene kant een vast gewicht op is bevestigd, terwijl het gewicht op de andere schaal – een wettelijk erkend belang om bepaalde informatie te weigeren – wel varieert. De mate waarin het belang om informatie te weigeren, vanwege bijvoorbeeld opsporing, concurrentievoordeel, internationale betrekkingen, enzovoort, groter of kleiner is, geeft dan de doorslag.
Toch werkt het in de praktijk – soms – anders. Dan hechten rechters plotseling wel degelijk gewicht aan een specifiek maatschappelijk belang bij bepaalde informatie, en welke bijdrage de gevraagde informatie kan leveren aan het debat erover. Zeker als het gaat om de vraag of sprake is van een ‘onevenredig nadeel’ bij openbaarmaking. Maar eigenlijk speelt dit probleem bij alle relatieve weigergronden, waarbij standaard een belangenafweging moet plaatsvinden. Het is dan wel heel verleidelijk om de maatschappelijke interesse in de informatie te gaan meewegen, of de toegevoegde waarde van de informatie ten opzichte van wat al bekend is.
‘Maatschappelijke belangstelling’
Zo besliste de Raad van State begin dit jaar dat ‘voedselveiligheid en dierenwelzijn’ dusdanig ‘in de maatschappelijke belangstelling staan’ en dat de gevraagde informatie – de namen van slachterijen – zou bijdragen aan het voeren van een maatschappelijk debat hierover. ‘Dat openbaarmaking van tot de bedrijven herleidbare informatie’ volgens de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ’tot reputatieschade, stigmatisering van betrokken ondernemers en financiële schade kan leiden’, woog daar volgens de rechters niet tegen op.
Dat deze overweging in dit geval leidde tot openbaarmaking, kun je vieren als een overwinning. Tegelijkertijd roept het de vraag op of we wel moeten willen dat de rechter oordeelt welke onderwerpen voldoende in de maatschappelijke belangstelling staan om openbaarmaking te rechtvaardigen. Op zijn minst zou de rechter deze afweging dan altijd moeten maken, in ieder geval als de verzoeker hierom vraagt. En dat gebeurt niet.
‘Terughoudend’
Dan zegt de rechter simpelweg, zoals onlangs in een nog niet gepubliceerde zaak, dat het niet aan de rechter is om zich te bemoeien met de belangenafweging. De verzoekster, een journalist, had in dit geval aangevoerd te willen controleren of de overheid zorgvuldig omgaat met belastinggeld in het huren van vergaderlocaties. Zij had reden te vermoeden dat – alweer – de NVWA fikse bedragen betaalde aan een bemiddelingsbureau voor vergaderlocaties tijdens de coronapandemie. Was het belang van de maatschappij om dat te weten niet groter dan eventuele winstderving van het bemiddelingsbureau, omdat concurrenten het door dit bureau gerekende tarief zouden kennen?
In dit geval wilde de rechter daar niet eens een oordeel over geven, omdat het ‘namelijk aan de minister is om de belangen te wegen en hij heeft aan het belang van het bemiddelingsbedrijf voorrang mogen geven boven het belang van openbaarheid en hij heeft dat ook voldoende toegelicht. De rechtbank toetst deze belangenafweging terughoudend’.
Onberekenbaar en inconsistent
Maar de ‘toelichting’ die de NVWA volgens de rechter zou hebben gegeven ging helemaal niet in op de vraag waarom het belang van controle op de besteding van belastinggeld al dan niet zwaarder zou moeten wegen dan de toekomstige winstderving van het bemiddelingsbureau. Die ging alleen maar in op de mate van nadeel voor het bureau. Er was dus geen sprake van een belangenafweging, maar van het wegen van één van de belangen. De aloude methode van de weegschaal met aan één kant een vast gewicht.
De mate waarin de rechter het maatschappelijk belang bij openbaarmaking op dit moment toetst is dus sterk verschillend en daarmee onberekenbaar. De ene rechter stelt zich ‘terughoudend’ op, de ander gaat voluit zelf beoordelen aan welke informatie het publiek wel en geen behoefte heeft. Dat is onwenselijk. Het wordt tijd dat rechters hier consistenter in worden. Daarbij is het de vraag of we überhaupt moeten willen dat rechters oordelen over welke informatie wel en niet in het maatschappelijk belang is om te kennen.
‘Nieuwswaarde’
Nog een stap verder ging de rechter in Amsterdam in een recente zaak waar ik zelf bij betrokken was. Het betrof een rapport over corruptie in de Rotterdamse haven en hoe dit de georganiseerde misdaad faciliteert, onmiskenbaar een onderwerp dat in de ‘maatschappelijke belangstelling’ staat. Maar hier was iets anders aan de hand. Het rapport – dat nooit werd gepubliceerd – zou namelijk zo ondeugdelijk zijn onderbouwd dat de reputatie van de onderzoekers onder de openbaarmaking ervan zou komen te lijden.
Moest dat zwaarder wegen dan het belang bij openbaarmaking van het rapport? Nee, vond de rechter, want omdat al eerder bekend was dat de onderzoekers zelf ook vonden dat hun rapport onvoldoende was onderbouwd, zou openbaarmaking ervan ‘geen enkele nieuwswaarde’ hebben ‘in het kader van de controlerende taak van de journalistiek’.
Subjectief
Dat is problematisch. Hoewel de gedachtegang van de rechter te begrijpen valt – wat heeft een journalist aan een slecht onderbouwd rapport – is de vraag of informatie ‘nieuwswaardig’ is, uiterst subjectief. Bovendien is de redenering te simpel, omdat een op zichzelf niet nieuwswaardig stuk ook een tussenstap kan zijn naar verder onderzoek dat wél nieuwswaarde heeft. Maar vooral is het gevolg dat de rechter op de stoel van de hoofdredacteur gaat zitten.
In een zaak eerder dit jaar noemde dezelfde rechter de ‘belangrijke rol’ van ‘gedegen onderzoeksjournalistiek’, als ‘zwaarwegend belang’ in de vraag of een stuk van het OM over een strafrechtelijke zaak openbaar moest worden.
Wat te doen?
Voor ons als verzoekers betekent dit alles in mijn optiek dat we voorzichtig moeten zijn met het inroepen van het journalistiek belang of het maatschappelijk belang. Misschien behaal je er eens een succesje mee. Maar het betekent ook dat we de afweging welke informatie er maatschappelijk wel en niet voldoende toe doet neerleggen bij iemand die daarvoor niet is opgeleid en er wat mij betreft niet over zou mogen gaan. En ook steken we mogelijk veel energie in het aantonen van het maatschappelijke belang van de stukken die we zoeken, terwijl maar een deel van de rechters bereid is om dat mee te wegen.
Wat vinden jullie? Zou het maatschappelijk belang bij de informatie juist wel, maar dan in alle gevallen, mee moeten wegen? Moet de ‘nieuwswaarde’ uitmaken? En het feit of de verzoeker (onderzoeks)journalist is of niet? Of moet de rechter zich daar ver van houden, en wij dus ook? Moet de Woo aangepast worden?
Op vrijdag 17 november om 15:30 gaan we hierover in gesprek op de jaarlijkse conferentie van de Vereniging van Onderzoeksjournalisten, VVOJ, in Gent.